Bever ( Castor fiber )

 

De bever is het grootste knaagdier van Europa.

Hij heeft een brede, geschubde, horizontaal afgeplatte staart.

Zijn poten zijn vrij kort.

De achterpoten hebben zwemvliezen.

Zijn kop is stomp en zijn oren en ogen zijn klein.

De neus en oren kunnen worden afgesloten bij het zwemmen.

Ook zit er in de wang een stuk weefsel dat de mond afsluit als het dier onder water knaagt.

Hij heeft een paar sterke oranje tanden die altijd doorgroeien.

Ze zijn oranje omdat het glazuur op zijn tanden oranje van kleur is, wat ze sterk genoeg maakt om door bomen te knagen.

Hij verschilt van de verwante Canadese bever door zijn lichtere vachtkleur en langere neusbotjes.

De vacht is geelbruin tot zwart van kleur.

De meest algemene kleur is rossig bruin. Bevers uit noordelijke streken hebben een donkerdere vacht dan de zuidelijke dieren.

Bevers zijn uitgesproken vegetariërs.

Ze eten vooral (wortelstokken van) water- en moerasplanten (riet) maar ook gras en kruiden staan op het menu.

Bevers knagen bomen om en hebben een voorkeur voor zachte houtsoorten (wilg, populier, els).

Ze gebruiken de bast, twijgjes en bladeren als voedsel (het hout zelf wordt niet gegeten); de grotere takken worden gebruikt om burchten en dammen mee te bouwen.

Bevers kunnen per dag ongeveer 600 - 700 gram schors eten.

Ook cultuurgewassen (bv. maïs, biet, fruitbomen) staan op het menu, als de akkers dicht tegen het water liggen.

De bever leeft langs rivieren, meren, vijvers, moerassen, beken en sloten, oude rivierarmen, grindgaten… zolang de toegang tot water jaarrond gegarandeerd is en er voldoende bomen langsheen de oever staan, is het voor de bever oké.

Het water mag in de zomer niet droogvallen en in de winter mag het niet tot op de bodem bevriezen.

Het zijn eigenlijk bosbewoners maar ook in landbouwgebied en zelfs in een stedelijke omgeving kunnen ze goed overleven.

Bevers zijn in de zomer vooral tijdens de schemering en ’s nachts actief.

Van mei tot augustus verlaten ze de burcht in de vroege avond en keren tussen 3 en 6 uur ‘s morgens terug.

Bevers houden geen winterslaap en kunnen ’s winters behoorlijk actief zijn.

Ze verraden hun aanwezigheid door een rist van onmiskenbare sporen: afgebeten en geschilde takken, omgeknaagde boompjes, een dam van takken en aarde, een burcht in of langs het water, wissels, glijplekken, geurposten en loopsporen.