Tureluur ( Tringa totanus )

 

Hij is altijd te herkennen aan de markante felrode poten en de brede witte achterrand van de vleugels.

Het is een middelgrote steltloper met vrij lange poten en een rode basis van de vrij korte snavel.

Jonge vogels hebben flets oranjegele poten.

Er is nauwelijks verschil tussen man en vrouw; het mannetje is echter zwaarder getekend en donkerder.

Een niet zo algemene weidevogel, die als niet-broedvogel vooral op het wad te vinden is.

 

Leeft in vochtige, kruidenrijke, laat gemaaide graslanden met een pollige structuur en veel slootjes, greppels en plasdras; kwelders; natte, open duinvalleien, heiden en venen.

Buiten de broedtijd vooral in zoute milieus, in getijdengebieden maar ook in ondiepe plassen en slikjes in het binnenland.

In de broedtijd eten ze vooral wormen, insecten, spinnen.

Buiten de broedtijd ook mollusken (wadslakjes), kreeftachtigen (vlokreeftjes), ook wel kleine visjes en kikkervisjes.

Grotendeels trekvogel, maar deel IJslandse en West-Europese tureluurs nagenoeg standvogel.

Noord-Scandinavische en Russische populaties trekken verst naar het zuiden (West-Afrika); IJslandse populatie overwintert vooral in West-Europa (Waddenzee).

Trek over breed front en via de kust naar ZZW, wellicht ook over de Sahara naar West-Afrika.

Voorjaarstrek van maart - april tot diep in mei (noordelijke broedvogels, als Nederlandse al volop broeden).

Najaarstrek van juli tot in september.

Trekt vooral 's nachts, in voorjaar ook overdag.