Torenvalk ( Falco tinnunculus )

 

Een volwassen torenvalk is 30 tot 38 centimeter groot.

 Het mannetje heeft een grijsblauwe kop en nek, een roodbruine rug, en vleugels met donkere vlekken.

De staart is blauwachtig grijs en heeft een zwarte eindband.

Het vrouwtje is identiek aan het mannetje maar heeft een bruine kop en nek, dwarsbandjes op de rug en vleugels, en een bruine staart zonder zwarte eindband.

Het voedsel bestaat voornamelijk uit kleine zoogdieren en insecten.

Torenvalken zijn in staat urinesporen van muizen te detecteren.

Hierdoor kunnen ze snel populaties van muizen vinden en bejagen.

Ze bouwen zelf geen nest, maar kiezen vaak een oud kraaiennest als nestplaats.

Ook gebruiken ze graag nestkasten waar ze zicht hebben op een open ruimte waar ze kunnen speuren naar voedsel.

De broedtijd is van  april tot juli.

Het legsel bestaat uit vier tot zes witte, rode of geelgrijze eieren.

Torenvalk ei

 

Het vrouwtje broedt alleen en wordt gevoerd door het mannetje.

De jongen zijn na 35 dagen vliegvlug en worden nog enkele weken gevoerd door de ouders.

Ze komen voor op allerlei plaatsen, van weilanden en bosranden in de steden.

De dieren zijn vaak te zien langs autowegen.

Torenvalken kunnen stil in de lucht hangen door met snel bewegende vleugels en een gespreide staart tegen de wind in te vliegen.

Dit wordt "bidden" genoemd.

Tijdens het stil op een plek hangen kijken ze naar beneden op zoek naar een prooi.

Als ze deze hebben gevonden, duiken ze erop af.

Vaak ziet men de torenvalk ook zittend in de top van een boom het landschap afspeuren naar prooien.

De torenvalk pakt uitsluitend prooien van de grond.

 

Noordelijke broedgebieden worden in de herfst verlaten, vooral in september en oktober, jonge vogels al vanaf augustus.

Trekken ook naar onze streken.

Onze broedvogels zijn grotendeels standvogel.

Voorjaarstrek in maart en april, onopvallend.

Trekt overdag, liefst met wind in de rug.

 

Standvogel

Zomergast

Wintergast