Gierzwaluw ( Apus apus )

 

Gierzwaluwen zijn geheel donker met alleen een moeilijk waarneembare lichte keelvlek.

Heeft kenmerkende sikkelvormige vleugels.

De vlucht is afwisselend met snelle, diepe vleugelslagen en lange glij- of zweefvluchten.

Vaak te zien in groepjes, elkaar achtervolgend en daarbij het typische schreeuwende geluid producerend.

Korte, spitse snavel en zeer korte poten.

Broedt in mei en juni, heeft dan één legsel met 2-3 eieren.

Is een koloniebroeder wanneer er voldoende aanbod van nestgelegenheid is.

Ze hebben hun nest in gebouwen, onder dakgoot, achter regenpijp, dakkapel, dakpan, of in een gat in de muur en ook wel in neststenen. Broeddduur 18-22 dagen. De jongen trekken na het uitvliegen meestal snel weg.

Voor hun nestgelegenheid zijn gierzwaluwen afhankelijk van beschikbaarheid van gebouwen met geschikte holtes.

Ze jagen boven uiteenlopende habitats in dorpen en steden.

 

Al het voedsel wordt gevangen in de lucht, ze zijn gespecialiseerd in het vangen van insecten in volle vlucht.

Daarvoor zoeken ze meestal de luchtlagen op die op dat moment de meeste insecten bevatten, en dat kan best een flinke hoogte zijn.

Het voedsel bestaat uit vliegende insecten, zoals muggen, (zweef)vliegen en dag- en nachtvlinders.

Voor hun jongen verzamelen ze tot wel enkele honderden insecten per keer in een voedselbal, die vervolgens aan de jongen wordt gevoerd.

Gierzwaluwen zijn lange-afstandstrekkers die de winter doorbrengen in het grote gebied tussen Mali en Congo.

Deze vogels trekken in juli-augustus van bij ons weg in zuidwestelijke tot zuidoostelijke richting.

Half april-begin mei arriveren zij weer in ons land.

 

Zomergast

Wintergast

Passant