Platbuik ( Libellula depressa )
De platbuik vliegt van eind april tot begin september, met een piek in de tweede helft van mei en de eerste helft van juni.
Jonge imago´s vliegen weg van het water en zijn soms in grote dichtheden te vinden langs bosranden en houtwallen.
Geslachtsrijpe mannetjes keren terug naar het water waar ze veelvuldig boven het water patrouilleren.
Tussen de patrouillevluchten door gaan ze vaak op een vaste uitkijkplaats in de oever zitten, zoals een uitstekende tak.
Andere mannetjes worden fanatiek verjaagd, terwijl met vrouwtjes direct in de lucht wordt gepaard.
Vrouwtjes zetten klompjes af door vliegend het achterlijf ritmisch in water te dopen.
Meestal wordt ze hierbij bewaakt door het mannetje, dat vlak bij haar blijft vliegen en andere mannetjes op een afstand houdt.
Stilstaande en zwak stromende wateren die zich in een pionierstadium bevinden, zoals pas gegraven poelen, vijvers, sloten vormen hun habitat.
Forse libel, die extra groot oogt vanwege het zeer brede achterlijf.
Zowel voorvleugels als achtervleugels aan de basis met donkere vlek.
De aders in de donkere vlekken zijn opvallend geel.
Schouders met crèmekleurige streep.
Mannetje: achterlijf na het uitsluipen oranje, met gele zomen aan de segmentranden.
Na enige tijd raakt het achterlijf blauw berijpt, waarbij alleen de gele zomen langs de segmentranden nog zichtbaar blijven.
Bij oude mannetjes verdwijnen ook de gele zomen onder de blauwe berijping, waardoor het achterlijf geheel blauw wordt.
Vrouwtje: achterlijf na het uitsluipen vergelijkbaar met mannetje: oranje met gele zomen langs de segmentranden.
Bij uitgekleurde vrouwtjes is het oranje verkleurd naar bruin, terwijl de gele zomen zichtbaar blijven.
Erg oude vrouwtjes kunnen enige blauwe berijping op het achterlijf vertonen, maar zelden zo uitgebreid als bij het mannetje.
Vrouwtjes en jonge mannetjes: in het achterlijf zijn vaak opvallende luchtbellen zichtbaar.