Zandpadvezelkop ( Inocybe lacera )
De paddenstoel wordt meestal gevonden aan de rand van paden door bossen, in heide en kustduinen.
Een ander veel voorkomend habitat is op oude, met mos bedekte vuurplaatsen.
Vruchtlichamen komen al voor vanaf mei en kunnen tot in december gevonden worden.
Ze groeien solitair of in groepen.
Het vormt mycorrhiza met een heel scala aan loof- en naaldbomen, vaak al met heel jonge boompjes.
De hoed heeft een diameter van 10 tot 40 mm.
De vorm is gewelfd met vaak een bultje (umbo).
De kleur is grijsachtig bruin tot rossig bruin.
De structuur is radiair vezelig.
Bij jonge exemplaren is de vorm conisch-convex met een lichte stompe bult, bij oudere exemplaren plat.
Het oppervlak is droog, glad vezelig bij jonge exemplaren, vezelig bij oudere exemplaren en uiteindelijk vezelig geschubd.
Schubben steken vaak (vooral aan de bovenkant van de hoed) uit.
De lamellen zijn bij jonge exemplaren vuilwit.
Bij oudere exemplaren is de kleur vleesbruin en tenslotte bruin.
De bladen van de lamellen zijn helder.
Ze zijn sinusvormig bij de schacht.
De steel heeft een lengte van 2-3 cm en een dikte van 3 tot 6 mm.
Het oppervlak van dezelfde kleur als de hoed, of iets lichter.
De grofvezelige steel heeft geen bepoedering.
Het vlees is wit.