Kleine zonnedauw ( Drosera intermedia )
Ze groeit in zeer specifieke milieus die vaak in de zomer droog, maar in de winter onder water staan.
De kleine planten vallen op door hun roodgekleurde bladeren die in rozetten staan en haren met druppels hebben.
In deze druppels zitten de enzymen die de gevangen prooi verteren.
Tot de meer bijzondere planten van onze Flora hoort ongetwijfeld de "vleesetende" Kleine zonnedauw, Drosera intermedia Hayne uit de Zonnedauwfamilie. Ook deze soort vult zijn dieet aan met kleine insecten die aan de plakkerige haren van de spatelvormige bladeren blijven hangen.
Ze worden verteerd door de enzymen in de sappen die die haren afscheiden.
Hierdoor kunnen de Zonnedauwen gedijen op plekken waar andere plantensoorten niet kunnen gedijen, omdat ze daar niet voldoende mineralen uit de wel zeer arme bodem kunnen halen.
Deze plekken zijn echter in de Benelux steeds zeldzamer aan het worden, maar natte heiden en venen worden in stand gehouden door een goed natuurbeheer.
De plantjes van Ronde zonnedauw hebben een rozet van bladeren.
Deze staan opgericht en hebben een spatelvorm tot omgekeerd eirond.
De stelen zijn behaard en bij deze zonnedauw ligt de rozet niet plat aangedrukt tegen de bodem of op het veenmos, in tegenstelling tot de rozetten van de Ronde zonnedauw. De bladeren zijn een beetje rood van kleur.
De bloemstengel is aan de voet gebogen en komt zijdelings te voorschijn uit de bladrozet.
Deze bloeistengel is tot tweemaal zo lang als de lengte van de bladeren.
Tijdens de bloei in de zomer zie je dat op de stengel een bloeiwijze in de vorm van een schicht staat waarin de regelmatige witte bloemetjes staan.
Ze zijn vijftallig en tweeslachtig.
Na de bloei ontwikkelen de vruchtbeginsels zich tot gegroefde doosvruchten.