Klein hoefblad ( Tussilago farfara )
De bloeitijd ligt vroeg, gewoonlijk in maart en april, bij gunstig weer reeds in februari.
De plant behoort tot de naaktbloeiers, de bladeren verschijnen pas na de bloei.
Tijdens de bloei zijn de bladeren beperkt tot korte, groene of rode schubjes langs de stengel.
Na de bloei ontwikkelen deze zich tot hartvormig of ronde en getande bladeren.
Deze, aan de onderkant viltig behaarde bladeren staan in een rozetvormige krans rond de steel.
De plant is een pioniersplant die zich vooral op nieuwe gronden goed thuis voelt, vaak kan men hem tussen grassen in betrekkelijk nieuwe wegbermen of hellingen aantreffen.
Op deze hellingen helpt de tot 1,5 m lange wortelstok en de uitlopers hieraan om de grond vast te houden.
Elke stengel draagt een bloemhoofdje met een doorsnee van 2-3 cm.
Het centrum van het bloemhoofdje bevat 30-40 mannelijke buisbloemen.
Aan de rand zijn daar omheen ongeveer 300 vrouwelijke smalle, draadvormige lintbloempjes.
Bestuiving vindt plaats door bijen en vliegen, die de plant graag bezoeken.
Het klein hoefblad wordt bezocht door de diverse solitaire bijensoorten.