Gaspeldoorn ( Ulex europaeus )

 

 

Gaspeldoorn is een vorstgevoelige soort van zwak zure, voedselarme, zandige bodems.

Samen met gewone brem groeit ze in extensief begraasde of slechts nu en dan gemaaide, schrale graslanden met opslag van struiken. In het moderne Vlaamse landschap kunnen dat ook nieuwe bermen en taluds zijn, ontstaan bij ingrijpende infrastructuurwerken. Daarnaast wordt de soort aangetroffen op kapvlakten, in verlaten zandwinningen, langs holle wegen, in ontkalkte duinen, op heidevelden enz.

Gaspeldoorn vestigt zich gemakkelijk op nieuw ontstane terreinen, bijvoorbeeld op percelen waar de humeuze toplaag is afgegraven. Daarbij is het niet altijd duidelijk of de kiemplanten vanuit de zaadbank dan wel uit aangevoerde zaden zijn opgeschoten.

 

De takken en bladeren eindigen allen met een stekelpunt en blijven ook in de winter groen.

De struik wordt tussen de 1 en 2 meter hoog.

De bloemen lijken op die van de Brem, de kroonbladen zijn geel of bruinig, fluweel behaard.

Het is niet zo gek dat je aan een Brem denkt als je de struik ziet, want hij behoort ook tot de Vlinderbloemenfamilie, die omschreven worden als kruiden of houtige planten.

De bloeitijd van de Gaspeldoorn is mei-juni, maar ook in december en januari.

Dus het is niet gek om de plant in januari bloeiend te zien.

De latere vruchten worden peulen genoemd.

 

De bloemen zijn insectenbloemen: bij het bezoek van met name hommels kunnen stijl en meeldraden plotseling tevoorschijn springen. Al het stuifmeel wordt in een keer over de bezoeker heen gestrooid.

De stempel raakt hierbij het lichaam van de bezoeker, om het aanwezige stuifmeel over de haren van de hommel heen te vegen.

Dit fenomeen wordt  het springveermechanisme genoemd.

Het komt ook bij veel bremsoorten voor.