Serval ( Leptailurus serval )

 

De serval is een middelgrote katachtige met zeer lange poten (relatief de langste poten van alle katachtigen), een kort staartje, een lange nek en een kleine kop met grote, afgeronde oren en een korte snuit.

De vacht is koperkleurig, met een onregelmatig patroon van zwarte strepen en vlekken.

De korte staart is afwisselend zwart en geelbruin geringd.

De achterzijde van de oren zijn zwart, met een duidelijke witte vlek in het midden.

Ook heeft hij witte gelaatstrekken.

In sommige gebieden komt een zwarte kleurvariëteit voor, vooral in bergachtige streken als het Ethiopisch Hoogland, terwijl in Oeganda en Oost-Congo-Kinshasa vaker een meer gespikkelde vacht voorkomt.

De buikzijde is vuilwit van kleur.

De serval is een katachtige die leeft op de Afrikaanse savanne. 

Hij komt in het grootste deel van Afrika ten zuiden van de Sahara voor (met uitzondering van de dichte regenwouden en zeer droge woestijnen) en in Noordwest-Afrika.

Hij leeft voornamelijk in savannes en open graslanden, maar ook in open bossen, langs bosranden, bergheidegebieden en rietvelden rond moerassen.

Hij heeft echter een voorkeur voor gebieden met hoog gras. 

De serval is een omnivoor.

Zijn dieet bestaat uit kleine zoogdieren (tot de grootte van een haas), hagedissen, slangen, vogels en insecten.

Soms worden ook vruchten, vissen en kikkers gegeten en ook jonge antilopen worden soms bejaagd.

Hij eet voornamelijk muizen, die hij door zijn uitstekende gehoor tussen het hoge gras of onder de grond weet te vinden.

Dankzij zijn lange poten kan hij over het hoge gras kijken. 

De serval jaagt voornamelijk vroeg in de ochtend, laat in de middag en 's nachts.

Midden op de dag rust hij uit.

Maar hij past zijn ritme ook aan de prooi aan: als er veel dagactieve muizen voorkomen, dan jaagt de serval voornamelijk overdag, zijn vooral nachtactieve muizen algemeen, dan jaagt hij voornamelijk 's nachts.

Heeft hij eenmaal een prooi gevonden dan bespringt hij het dier met een snelle sprong.