Zwarthalszwaan ( Cygnus melancoryphus )

 

 

De Zwarthalszwaan is inheems in het Zuiden van Zuid-Amerika.

Zwarthalszwanen zullen niet veel op het land gevonden worden.

Ze kunnen zich niet zo goed voortbewegen op het land.

Daarom besteden zij het grootste deel van de dag in het water.

Daar kunnen ze wel tot drie meter onder water duiken om voedsel te zoeken of te vluchten.

Ze hebben wat moeite met opstijgen, maar wanneer ze eenmaal in de lucht zijn kunnen ze grote afstanden afleggen.

Het is één van de snelst vliegende soorten zwanen die een snelheid van 80 km/u kunnen halen.

 

Ze onderscheiden zich gemakkelijk door hun smetteloze witte lichaamsveren die scherp contrasteren met hun fluweelachtige zwarte kop en nek.

De snavel is blauwgrijs van kleur en heeft een opvallende, dubbellobbige rode knop, een karbonkel genaamd, aan de basis.

De ogen zijn omgeven door een dunne witte lijn die langs de zijkanten van het hoofd naar achteren loopt.

Mannetjes en vrouwtjes zien er hetzelfde uit, hoewel vrouwtjes over het algemeen iets kleiner zijn.

 

Deze zwanen hebben een groot wateroppervlak nodig, bij voorkeur met voldoende onderwatervegetatie om te voeren.

Ze zijn enigszins koudgevoelig en vatbaar voor bevroren voeten; een winterverblijf die tochtvrij is en dik stro op de grond heeft, wordt aangeraden, en in de winter kan een schuilplaats nodig zijn in koudere klimaten.

 

De zwarthalszwaan laat zijn jongen op zijn rug meevaren. 

Meestal neemt het mannetje deze taak op zich zodat het vrouwtje, na de broedperiode, weer tijd heeft om te eten en weer op gewicht te komen.

Ze grondelen naar plantaardig voedsel op de bodem van ondiep water.

Door de sterke snavel die voorzien is van getande randen en een soort nagel aan het uiteinde en een stroeve tong kunnen ze waterplanten makkelijk uit de bodem trekken en kapot scheuren.

Het zijn voornamelijk planteneters en het voedsel bestaat uit kranswieren, fonteinkruid, aarvederkruid, vallisneria en andere waterplanten.

Af en toe eten ze ook insecten en kikkerdril.

In het broedseizoen kunnen ze drie nesten krijgen.

Ieder legsel bevat 3 tot 7 eieren.

 De broedduur bedraagt ongeveer 34 tot 37 dagen.

De eieren zijn 10 bij 6,6 cm en wegen 238 gram.

Beide ouders voeren en beschermen de jongen. 

Na 10 weken kunnen de jongen vliegen maar het duurt nog totdat ze 8 tot 14 maanden oud zijn voordat ze onafhankelijk zijn van de ouders.

Met twee jaar zijn ze geslachtsrijp.

Pas als ze drie jaar zijn vormen ze een paartje.

Tot die tijd blijven ze vaak bij de ouders.