Rietgors ( Emberiza schoeniclus )
De Rietgors heeft opvallend witte buitenstaartveren.
In broedkleed heeft het mannetje een zwarte kop en keel , witte halsband en een witte baardstreep.
Vlak na de rui is het mannetje duidelijk gestreept maar de rugstrepen zijn minder sterk ontwikkeld.
Het kleed van de jonge vogel is geelachtig, vooral op de buik.
De Rietgors knipt opvallend veel met zijn staart waardoor de witte buitenste staartveren opvallen.
Tijdens het broedseizoen eten Rietgorzen vooral ongewervelden, spinnen, libellen en juffers , steenvliegen etc.
Buiten het broedseizoen zaden, vooral van riet.
Het typische broedterrein van deze vogels bestaat uit moerassige gronden met ruigten, biezen en zeggen.
Het nest van de Rietgors wordt gemaakt van gras.
Het ligt meestal laag in het riet tussen biezen of graspollen.
Het legsel bestaat gewoonlijk uit 5 eieren.
Bij verstoren van het nest reageert het mannetje of vrouwtje dikwijls met het vertonen van verlammingsverschijnselen.
De eieren komen na 13 a 14 dagen uit en de jongen die door beide ouders worden gevoerd zijn vliegvlug na nog eens 13 dagen.
Twee broedsels zijn normaal per jaar maar drie zijn niet uitgesloten.
Veel vogels hebben enorm te lijden van menselijke activiteiten maar de Rietgors heeft genoeg aanpassingsvermogen om profijt te trekken van veranderingen in het milieu.
Rietgorzen die in België broeden, zijn deeltrekkers.
Een deel van de populatie trekt in het najaar weg om vanaf eind februari weer terug te komen.
Standvogel
Zomergast
Wintergast
Passant