Kneu ( Linaria cannabina )
De kneu is een kleine vinkachtige van ongeveer 13,5 centimeter groot.
Dit is nog kleiner dan de huismus.
Vooral de mannelijke kneu is goed te herkennen, met name in het broedseizoen.
Hij heeft dan een fel rood kapje op zijn kop en dezelfde rode kleur is te zien op zijn borst.
Na het broedseizoen wordt deze kleur minder fel en neigt het meer naar bruin.
De mannelijke kneu heeft een warme kleur bruin op zijn rug en een grijze nek.
De vrouwelijke en jonge kneu hebben dit niet.
Zij hebben een bruin grijze nek en een licht gestreepte borst.
Ook missen zij de opvallende rode kleur.
Zowel mannelijke als vrouwelijke kneutjes hebben een grijze snavel, die veel lijkt op die van de meeste vinken.
Hij is namelijk kort, dik en kegelvormig.
De grootste aantallen van deze vogel vind je in Spanje, Frankrijk en Oekraïne.
De kneu komt verder eigenlijk in heel Europa voor.
Ook in grote delen van Siberië is de vogel te vinden.
Het zijn dus vogels die zich in zowel in de kou als in de warmte goed kunnen redden.
Hij zoekt meestal half open landschappen op, zoals duinen en akkers met wat heggen en struiken.
In doornige struiken broeden ze vaak.
Ook tuinen en andere groene plekken in de stad worden vaak gebruikt als broedplek.
Na de broedperiode trekken de kneutjes weg om te overwinteren.
De kneu uit onze contreien trekt richting Spanje of Marokko.
Vanuit het noorden van Europa trekken veel kneutjes over ons land.
De trek van de kneutjes is vaak overdag en is goed te volgen, omdat ze vaak in grote groepen reizen.
Ze komen dan ook samen tot rust langs kusten en rivieren.
Rond half april trekken ze terug naar ons.
Hier beginnen ze dan aan hun broedperiode.
De broedperiode van de kneu loopt van half april tot het einde van juli.
Ze zoeken dan naar lage struiken om hun nest in te bouwen.
De struik moet genoeg beschutting bieden, maar mag ook niet te dicht zijn.
De kneu bouwt vaak bij andere kneutjes in de buurt.
Het zijn niet hele territoriale vogels.
Het kan dus zomaar gebeuren dat er meerdere nesten in dezelfde struik zitten.
Tijdens het broedseizoen kunnen de kneutjes twee of drie broedsels hebben.
In één legsel zitten 4 tot 6 eieren.
Wanneer deze eieren gelegd zijn, duurt het 12 dagen voordat ze uitkomen.
Daarna zitten de jonge kneutjes nog 12 tot 17 dagen op het nest.
Ze kunnen daarna al wel vliegen, maar zijn nog niet heel snel.
Daarom worden ze nog een tijdje geholpen door hun ouders.
In juli vind je vaak groepen kneutjes in voedselrijke gebieden.
Ze gaan dan vaak samen op zoek.
Vooral plekken waar veel kruiden en grassen groeien worden veel bezocht.
Ze eten namelijk vooral de zaden van deze planten.
Het maakt voor de kneus niet uit of het om wilde soorten planten of cultuurgewassen gaat.
Zo kiezen ze voor vogelmuur en veldkers, maar ook voor koolzaad en lijnzaad.
Wil je de kneu naar jouw tuin lokken, dan is het een goed idee om deze kruiden in de tuin te laten groeien.
Laat ook de doornige struiken zitten, zodat de kneu hier zijn nest in kan bouwen.
Je zult de kneu niet snel op de voedertafel vinden, maar het strooien van vogelzaad kan natuurlijk nooit kwaad.