Grote zilverreiger ( Ardea alba )

 

De grote zilverreiger is een opvallende verschijning; zijn verenkleed is helemaal wit en hij heeft een lange en dunne hals.

Tijdens zijn vlucht herken je de grote zilverreiger aan zijn tragere vleugelslag en langere vleugels.

De grote zilverreiger lijkt op het eerste gezicht op de kleine zilverreiger, maar die laatste heeft het hele jaar door een zwarte snavel.

In de broedtijd worden gedurende een korte periode de poten rood en de snavel zwart.

Geen verschil tussen mannetje en vrouwtje.

In de broedtijd is de grote zilverreiger vaak te vinden in rietmoerassen en ooibossen.

In de winter is hij in Vlaanderen op veel meer plekken te zien, als de vogels uit Zuid- en Oost-Europa hier komen overwinteren.

Dan gebruiken ze voedselrijke weilanden en sloten om te foerageren.

Doordat ze in groten getale overnachten op slaapplaatsen  worden hier vaak slaapplaatstellingen gehouden.

Ze eten voornamelijk vis, maar ook kikkers, muizen, kleine vogels en mollen.

Foerageert actiever dan de blauwe reiger op vis in poelen, sloten en ander ondieper water, soms op muizen in grasland.

Broedt van april tot juni bij voorkeur in kolonies in rietmoerassen, oeverzones van meren en plassen, bossen langs rivieren (ooibossen) en aan kusten bij de mondingen van rivieren.

Om te nestelen heeft de grote zilverreiger een flinke hoeveelheid overjarig riet nodig, maar geregeld worden ook wilgen gebruikt om het nest in te bouwen.

In één legsel worden 3-4 eieren uitgebroed in 25-26 dagen, en na 40-60 dagen zijn de jongen volgroeid.

Desalniettemin maken ze al lopend/klimmend uitstapjes van het nest na 20-30 dagen.

Bij weersveranderingen (vorst/sneeuw) in de winter volgen vaak grote trekbewegingen naar het zuiden.