Tuingitje ( Cheilosia caerulescens )
Het tuingitje is een zweefvlieg met kale ogen, een grote middenknobbel, rood-zwarte poten en een zwarting halverwege de vleugel.
Ze zijn gebonden aan Sedum en andere vetplanten, waar de larven in leven.
Dat levert een merkwaardig verspreidingspatroon op: in bergen en in tuinen in het laagland.
Met een lengte van 7 tot 11 mm en gemakkelijk te herkennen aan de donkere vlekjes in de vleugels, het vooruitstekend gezicht en de haarbandjes op het achterlijf.
Deze zweefvlieg staat erom bekend eigenlijk een bergsoort te zijn, maar recent wordt deze vlieg ook meer en meer in Vlaanderen en Nederland gezien.
Mogelijk wordt de soort ingevoerd via tuincentra, waar de voedselplant van de larven veel verkocht wordt.
De vlieg kan zich ook vanuit Centraal-Europa op een natuurlijke wijze hebben verspreid doordat de voedselplant veel in tuinen en op daken wordt aangeplant.
De eitjes worden gelegd tussen en onder bladrozetten van Huislook-soorten Sempervivum species.
De voedselplanten van de larven zijn namelijk Huislook-soorten, vooral Gewone Huislook Sempervivum tectorum.
De larven komen na enkele dagen uit en dringen de bladeren binnen, die zij vervolgens mineren.
Per larve worden een vijftal bladeren gemineerd.
Deze worden hierdoor bruin en sterven af.
Deze vlieg kent 2 generaties van half april tot eind september.
Omstreeks juli-augustus verpoppen de eerste larven.
Er zijn nieuwe larven vanaf begin september die vanaf eind september als pop overwinteren in de grond onder de bladrozetten.