Duitse schorpioenvlieg ( Panorpa germanica )
De Duitse schorpioenvlieg heeft een spanwijdte van 25 – 30 mm.
Zijn kop is snavelachtig verlengd met aan het uiteinde van de snavel bijtende monddelen.
De voor- en achtervleugel zijn opvallend gelijkvormig en met talrijke donkerbruine vlekjes bezet.
De achterlijfspunt is bij het mannetje omhoog gericht met tangen en ziet eruit als een schorpioenachtig grijporgaan.
Het is een geel insect met zwarte brede rechthoekige vlekken op de rug.
De vleugels zijn doorzichtig met zwarte vlekken en in vergelijking met de gewone schorpioenvlieg heeft de Duitse schorpioenvlieg minder (grote) vlekken op de vleugels.
Er wordt gevlogen van mei tot augustus en vooral bij bosranden en in tuinen in de struiken is de soort algemeen.
Ze zijn meestal te vinden op planten in de kruidlaag en zo nu en dan op bloemen.
De volwassen exemplaren voeden zich veelal met dode insekten en honingdauw van bladluizen.
Voor de paring grijpt het mannetje zijn partner vast met de tangen aan het achterlijf.
Vervolgens produceert hij een bruinig sekreet uit de speekselklieren op een blad, dat als bruidsschat voor het vrouwtje dient.
De eieren worden in een kuiltje in de bodem gelegd en de donkere larven zien eruit als rupsen.