Amerikaanse stierkikker ( Lithobates catesbeianus )
Volwassen Amerikaanse stierkikkers bereiken een kop-romplengte van 15 tot 20 cm.
Een enkele keer worden ze tot ongeveer 25 cm lang.
De dieren zijn olijfgroen tot geelbruin, vaak met een vlekkenpatroon op de rug.
Juvenielen hebben vaak een groene kop en rug.
Mannetjes hebben opvallend grote trommelvliezen, die ongeveer tweemaal zo groot zijn als de ogen.
In tegenstelling tot de groene kikkers hebben ze geen ruglijsten over de rugzijde en nooit een groene rugstreep.
Kikkervissen lijken op larven van groene kikker maar hebben zwarte, zeer kleine, even grote stipjes (als speldenprikken) en kunnen uitgroeien tot 15 cm.
Het legsel van deze exoot ziet eruit als een 'pannenkoek' van één eilaag dik en meer dan twee meter doorsnede en is dus heel anders gevormd dan het kikkerdril van inheemse kikkersoorten.
Vrouwtjes leggen één legsel per jaar, dat uit 10.000 – 25.000 eieren bestaan.
Wanneer het net gelegd is, drijft het legsel op het wateroppervlak, maar binnen een dag zinkt het naar de bodem, of blijft op waterplanten liggen.
Soms valt het legsel uit elkaar onder invloed van stroming of de wind.
Ondanks de grote afmetingen zijn legsels lastig te vinden.
De Amerikaanse stierkikker is sterk aan water gebonden en verkiest vooral stilstaande, vegetatierijke, warme en ondiepe waters.
Ze hebben een voorkeur voor grote waterpartijen zoals meren en vijvers.
De mannetjes produceren een laag grommend keelgeluid.
De paarroep van het mannetje is tot op meer dan een kilometer te horen.
Amerikaanse stierkikkers zijn dan ook vooral te vinden door op de roep af te gaan.
Ze zitten vaak langs de oever van het water te zonnen maar duiken bij verstoring met een grote plons snel het water in.
Jonge exemplaren maken bij het wegspringen een typisch iep geluid.
Op hun menu staan watersalamanders, kikkers, kleine kuikens van watervogels en reptielen.
Volwassen Amerikaanse stierkikkers eten ook kleinere soortgenoten op.
De Amerikaanse stierkikker is afkomstig uit Noord-Amerika, de kikkervissen zijn in de jaren tachtig en
negentig ingevoerd als vijver- en aquariumdieren.