Steenhommel ( Bombus lapidarius )
De vrouwtjes van de steenhommel zijn op het eind van het achterlijf na bijna helemaal zijdeachtig zwart behaard.
Het eind van het achterlijf is helderrood gekleurd.
De mannetjes van de steenhommel hebben een brede kraag, een lichtgele snuit en vaak een lichtgele band over het borststuk.
De steenhommel heeft een korte tong en is te vinden op vele plantensoorten.
Vroeg in het jaar vooral op wilg en klein hoefblad. Daarna veel op paardenbloem.
Later in het jaar op witte dovenetel, zenegroen, hondsdraf, witte klaver, koolzaad en distel.
Het nest zit onder stenen, in muurspleten of in schuren en stallen, maar ze worden ook wel ondergronds aangetroffen.
Een volgroeide kolonie van de steenhommel bestaat uit zo'n 100 tot 300 werksters.
De koningin is 22-26, de werkster 12-16 en het mannetje 14-16 mm lang.
De nestzoekende koninginnen zijn te zien van midden maart tot eind mei, de werksters van eind april tot eind september en de jonge koninginnen en mannetjes van eind juli tot begin oktober.