Grote rupsendoder ( Ammophila sabulosa )

 

De grote rupsendoder vliegt van mei tot oktober en stelt geen speciale eisen aan zijn biotoop.

Meestal vind je ze op schrale zanderige heidegebieden.

Prooien bestaan veelal uit rupsen van uilen en tandspinners, maar ook die van andere vlinderfamilies zoals pijlstaarten komen in aanmerking.

In het voorjaar worden dikwijls meerdere kleine rupsen naar het nest gedragen en doet de wesp aan massabevoorrading.

In de zomer, als er grote rupsen zijn, wordt er maar één per nest geborgen.

Rupsen worden vaak lopend naar het nest gedragen over afstanden van wel 20 tot 30 meter.

Zo nu en dan legt de wesp de prooi neer om zich te heroriënteren.

Na het leggen van het ei wordt de gang van het nest dichtgestort met zand en dit wordt met de voorkant van de kop stevig aangestampt door vibraties van de krachtige vliegspieren in het mesosoma. Tenslotte wordt de gang afgesloten met een goed passende steen en gecamoufleerd met materiaal uit de omgeving.

Het voorste deel van het achterlijf  is oranjeroodrood, achterste deel zwart met duidelijke blauwe glans.

De rugzijde propodeum behaard.